Karien van Gennip, Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, heeft op 16 december 2022 de ‘Voortgangsbrief werken met en als zelfstandige(n)’ gedeeld met de Tweede Kamer. De brief bouwt voort op de hoofdlijnenbrief arbeidsmarkt van 5 juli 2022. De minister zet alle plannen uiteen aan de hand van drie lijnen: een gelijker speelveld, verduidelijking van de beoordeling van arbeidsrelaties en verbetering van handhaving op schijnzelfstandigheid.

De arbeidsmarkt is aan onderhoud toe. De afgelopen jaren is de groep zelfstandigen gegroeid en verwacht wordt dat deze groei doorzet. Het kabinet signaleert dat dit leidt tot beperkte bescherming tegen arbeidsongeschiktheid, minder controle op arbeidsomstandigheden en een ontoereikend aanvullend pensioen. Met name bij kwetsbare zelfstandigen. Daarnaast is er veel onduidelijkheid over de geldende regels. Daarom wil het kabinet met maatregelen de problematiek aanpakken aan de hand van drie lijnen:

  1. Een gelijker speelveld – Richt zich op alle contractvormen met betrekking tot sociale zekerheid en fiscaliteit. Om dit te bewerkstelligen wordt de zelfstandigenaftrek versneld afgebouwd, van €6.310,- in 2022 naar €900,- in 2027. Daarnaast stelt de minister voor de fiscale oudedagsreserve (FOR) uit te faseren. De fiscale reservering biedt niet de zekerheid dat er daadwerkelijk genoten kan worden van de oudedagsvoorziening. Het uitfaseren voorkomt tevens het gebruik van de FOR voor belastinguitstel en noopt zelfstandigen ertoe reële oudedagsvoorzieningen buiten hun onderneming onder te brengen. Als het aan het kabinet ligt komt er ook een verplichte arbeidsongeschiktheid verzekering (AOV) voor zelfstandigen. Hierover volgt in het eerste kwartaal van 2023 meer informatie.
  2. Verduidelijking van de beoordeling van arbeidsrelaties – De verduidelijking van de beoordeling moet ervoor zorgen dat het eenvoudiger wordt om direct bij aanvang de juiste juridische vorm van een arbeidsrelatie overeen te komen. Het kabinet wil daarom invulling geven aan de open norm ‘werken in dienst van’ (art. 7:610 BW). De nadruk ligt op de klassieke elementen van ondergeschiktheid, zoals het geven van instructies en houden van toezicht. Daar voegt het kabinet aan toe dat ‘werken in dienst van’ ook aan de orde is indien het werk organisatorisch is ingebed in de onderneming van de werkgevende. Daarnaast wordt het van belang of er sprake is van zelfstandig ondernemerschap. Het element zelfstandig ondernemerschap kan een belangrijke contra-indicatie zijn voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Deze drie hoofdelementen en hun onderlinge samenhang worden in de komende tijd verder uitgewerkt.Verder moet er een weerlegbaar rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst komen om de onderhandelingspositie van werkenden te ondersteunen. Het civielrechtelijke rechtsvermoeden van werknemerschap wordt gebaseerd op een nader te bepalen uurtarief. Het is aan de werkgevende om aan te tonen dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Indien werkende en werkgevende er niet uit komen kan de werkende naar de rechter stappen. Tevens wordt de webmodule beoordeling arbeidsrelaties doorontwikkeld om aan te sluiten bij de nieuwe wet- en regelgeving.
  3. Verbetering van handhaving op schijnzelfstandigheid – Op uiterlijk 1 januari 2025 moet het handhavingsmoratorium opgeheven worden. Het kabinet acht handhaving noodzakelijk voor een toekomstbestendige arbeidsmarkt en houdbaar belasting- en socialezekerheidsstelsel. Het centrale uitgangspunt in de strategie van de Belastingdienst wordt dat burgers en bedrijven “zoveel mogelijk uit zichzelf regels naleven, zonder dwingende en kostbare acties van de zijde van de Belastingdienst”. Hierbij acht de Belastingdienst een goede samenwerking tussen markt en de dienst van groot belang. Een belangrijk onderdeel van de nieuwe aanpak is het stroomlijnen van de interne én externe communicatie omtrent de handhaving. Daarnaast wordt verkend of het mogelijk is vooroverleg op brancheniveau te organiseren, zodat de situatie werkbaar wordt voor de branches en de dienst.

De komende maanden worden de details verder uitgewerkt. Daarbij is ruimte voor de sociale partners en de markt om mee te denken. Het plan is om in het eerste kwartaal van 2023 een debat in te plannen over deze Kamerbrief. Vervolgens zal er een conceptwetsvoorstel gepresenteerd worden aan de markt door middel van een internetconsultatie. Na de zomer wil de minister het naar de Raad van State sturen, zodat het uiteindelijke voorstel begin 2024 aan de Kamer kan worden voorgelegd. Het streven is om de wetgeving voor 1 januari 2025 te publiceren. Dit sluit goed aan op het opheffen van het handhavingsmoratorium op diezelfde datum.