Na de start van de bedrijfsbezoeken in 2018, heeft de Belastingdienst inmiddels 104 bedrijven uit verschillende branches bezocht en gecontroleerd op naleving van de Wet DBA. Op 5 maart 2019 deelde Staatssecretaris van Financiën Menno Snel zijn bevindingen met de Tweede Kamer middels een brief.
Hieruit blijkt dat 45 bedrijven beschikken over ‘voldoende kennis en ervaring met de huidige zzp-wetgeving (is) en de wet op de juiste manier wordt toegepast’. In totaal lijkt er volgens de Belastingdienst bij 59 organisaties sprake van ‘in meer of mindere mate onjuist handelen’. Bij 12 hiervan wordt een vervolgonderzoek ingesteld, omdat de inspecteurs hen ervan verdenkt bewust zzp’ers in te huren via een schijnconstructie. De grote vraag is nu: bij welke van deze bedrijven kan de Belastingdienst aantonen dat zij kwaadwillend zijn?
Richtlijnen Handboek Loonheffingen zijn verwarrend
De reden dat van 6 op de 10 bedrijven het handelen omtrent externe inhuur in twijfel wordt getrokken, heeft volgens de Belastingdienst te maken met het volgende:
* Er zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van een gezagsverhouding, terwijl er volgens de gebruikte overeenkomst geen gezagsverhouding zou zijn.
* Zzp’ers verrichten dezelfde werkzaamheden en op dezelfde wijze als eigen werknemers.
* Er is sprake van kernactiviteiten, de werkzaamheden betreffen een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering, wat een aanwijzing kan zijn voor werken in dienstbetrekking.
* Er is geen vervanging van de zzp’er mogelijk of wenselijk, en er lijkt tevens sprake te zijn van gezag.
* De zzp’er heeft geen mogelijkheid om zelfstandig zijn werk in te delen.
* De duur van arbeidsrelatie is dermate lang dat het werk van de zzp’er lijkt te zijn ingebed in de organisatie.
* Er lijkt sprake van een fictieve dienstbetrekking.
* Er wordt niet conform de modelovereenkomst gewerkt.
Het onderzoek voegt daarmee daad bij het woord dat de richtlijn beoordeling gezagsverhouding als ‘geldend beleid’ wordt aangehouden. Alle bovenstaand genoemde elementen zijn namelijk onderdeel hiervan. De richtlijn werd in december 2018 geïncorporeerd in het ‘Handboek Loonheffingen’ van de Belastingdienst. Hannah Dias, manager belastingadvies bij BDO: “Onzekerheid over de kwalificatie van een arbeidsrelatie, die zelfs met de richtlijn beoordeling gezagsverhouding, niet volledig is weggenomen, zorgt ervoor dat bedrijven terughoudend zijn in het inhuren van zzp’ers. Met alle gevolgen van dien voor zzp’ers, opdrachtgevers en daarmee de Nederlandse economie.”
Multi-interpretabele indicatoren is nu probleem van de markt
Het verslag van Snel over de bedrijfsbezoeken komt bovenop de richtlijn beoordeling gezagsverhouding. In een eerder bericht over gezagsverhouding benadrukte Dias al dat de verschillende factoren die in de richtlijn worden benoemd altijd in relatie tot elkaar moeten worden bezien en daarom ruimte laat voor interpretatie. “Het is niet altijd even duidelijk welk gewicht en relevantie aan ieder element toegekend wordt en hoe deze elementen in hun onderlinge samenhang beoordeeld dienen te worden. Daarnaast zijn sommige elementen uit de richtlijn zo dubbelzinnig dat het lastig is voor de praktijk om deze te kunnen begrijpen en in hun eigen specifieke situatie juist te kunnen toepassen. De feitelijke situatie is daarbij belangrijk. Is voldoende duidelijk wat de opdracht inhoudt en onder welke omstandigheden deze wordt uitgevoerd? En welke waarde wordt aan deze verschillende feiten en omstandigheden gehecht?”
Kwaadwillend: ja of nee?
De Belastingdienst gebruikt de resultaten van de bedrijfsbezoeken als input voor de uit te werken toezicht- en handhavingsstrategie. De eerdergenoemde 59 organisaties die (mogelijk) onjuist handelen zullen hierbij worden betrokken. “Voor hen geldt dat de Belastingdienst mede op grond van de richtlijn het standpunt kan innemen dat sprake is van een kwaadwillende situatie. Zodra één van hen daadwerkelijk als kwaadwillend wordt bestempeld, is het niet einde verhaal. Een bedrijf kan namelijk tegen een eventueel opgelegde naheffingsaanslag in bezwaar, eerst bij de Belastingdienst en in een volgende fase bij de rechter. Beide instanties zullen op grond van alle voorgedragen relevante feiten en omstandigheden de situatie opnieuw beoordelen.”