Zesde voortgangsbrief 'Werken als zelfstandige'

Op 16 november 2020 hebben de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst –, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, de Tweede Kamer geïnformeerd over de huidige stand van zaken en de vervolgstappen ten aanzien van de in het regeerakkoord voorziene maatregelen op het gebied van ‘werken als zelfstandige’.

De webmodule

In deze zesde voortgangsbrief werd een update gegeven over de stand van zaken rondom de uitwerking van de webmodule en de eerder aangekondigde pilot. Het kabinet ontwikkelt dit instrument om opdrachtgevers duidelijkheid en – waar mogelijk – zekerheid over de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen te geven. De pilot start naar verwachting op 11 januari 2021 en duurt in ieder geval zes maanden. Vervolgens wordt de pilot in de zomer van 2021 geëvalueerd en vindt de besluitvorming over een eventuele introductie plaats.

Doelstelling van deze pilot is om in de praktijk te testen of de webmodule daadwerkelijk behulpzaam is voor opdrachtgevers bij het verduidelijken van de aarde van de arbeidsrelatie en – zo nodig – bij het vormgeven van de arbeidsrelatie. De volgende uitkomsten zijn mogelijk:

  • Opdrachtgeversverklaring: de opdracht kan buiten dienstbetrekking worden verricht (bijvoorbeeld door een zp’er).
  • Indicatie dienstbetrekking: er zijn sterke aanwijzingen dat er sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking.
  • Geen oordeel mogelijk: op grond van de gegeven antwoorden is niet duidelijk of er sprake is van werken buiten dienstbetrekking of werken in dienstbetrekking.

Tijdens de pilotfase hebben bovenstaande uitkomsten geen juridische status. De pilot fungeert vooral als voorlichtingsinstrument, opdrachtgevers kunnen dus geen zekerheid ontlenen aan de uitkomst. Daarnaast wordt voor opdrachtgevers een helpdesk ingericht, zodat zij aanvullende vragen kunnen stellen. De helpdesk geeft geen advies, maar is bedoeld als ondersteuning bij de interpretatie van vragen en antwoorden.

Toezicht en handhaving

In het regeerakkoord uit 2017, ‘Vertrouwen in de toekomst’, is de afbouw van het handhavingsmoratorium gekoppeld aan de invoering van nieuwe wetgeving die meer duidelijkheid biedt over de aard van de arbeidsrelatie. Na afloop van de hierboven genoemde pilot beslist het kabinet op welk moment de handhaving gefaseerd wordt opgestart. Op z’n vroegst is dat 21 oktober 2021. Dit betekent niet dat de Belastingdienst en de Inspectie SZW geen toezicht houden (bedrijfsbezoeken, voorlichting geven en boekenonderzoeken). Wel kan de Belastingdienst alleen handhaven als er sprake is van kwaadwillendheid of indien aanwijzingen niet binnen een redelijke termijn zijn opgevolgd. Tussen 1 oktober 2019 en 31 augustus 2020 zijn in totaal 155 bedrijven onderzocht. Uit die bezoeken kwam naar voren dat de behoefte aan voorlichting over de geldende wet- en regelgeving groot is. In de ‘Voortgangsrapportage toezicht arbeidsrelatie’ meldde staatssecretaris Vijlbrief dat er nog geen ‘kwaadwillende’ opdrachtgever gevonden is.

Platformwerk

In de vorige voortgangsbrief heeft het kabinet aangegeven zich zorgen te maken over de positie van platformwerkers en te willen onderzoeken hoe hun positie versterkt kan worden. In de reactie van het kabinet op het rapport van de Commissie Regulering van werk is aangegeven dat de aanvankelijk onderzochte route om dit realiseren via de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi), niet voor de hand ligt. Het kabinet zal de komende maanden een start maken met de uitwerken van een rechtsvermoeden rondom platformwerk en zal onderzoeken of een dergelijk rechtsvermoeden in de praktijk inderdaad de rechtspositie van platformwerkers kan versterken. De uitwerking zal besproken worden met de Europese Commissie, om zo te bekijken of er gekomen kan worden tot een rechtsvermoeden dat Europeesrechtelijk houdbaar is.

Arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen

In het pensioenakkoord is afgesproken dat er een wettelijke verzekeringsplicht tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico komt voor zelfstandigen. Het kabinet is voornemens het eerdere advies van de sociale partners over te nemen. Momenteel wordt in samenwerking met verschillende partijen gewerkt aan een uitvoerbare, uitlegbare en betaalbare regeling. Het kabinet streeft ernaar om voor het einde van dit jaar meer informatie over de voortgang van deze regeling te delen met de buitenwereld.


Vijfde voortgangsbrief 'Werken als zelfstandige'

Op 15 juni 2020 hebben minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst –, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, de Tweede Kamer geïnformeerd over de huidige stand van zaken en de vervolgstappen ten aanzien van de in het regeerakkoord voorziene maatregelen op het gebied van ‘werken als zelfstandige’.

Het minimumtarief en de zelfstandigenverklaring worden niet verder uitgewerkt

In de voortgangsbrief laten de betrokken bewindspersonen weten dat het kabinet heeft besloten niet verder te gaan met de concept-wetteksten voor het minimumtarief en de zelfstandigenverklaring. Het uitwerken van deze concept-wetteksten blijkt een complexe opgave. De diverse (uitvoerings)toetsen, de gesprekken met het werkveld en de reacties op de internetconsultatie hebben een aanzienlijk aantal knelpunten aan het licht gebracht. Daarnaast is ook de Commissie Regulering van werk kritisch op de voorstellen. De gekozen maatregelen brengen grote administratieve lasten mee, zorgen voor veel onduidelijkheid, hebben geen draagvlak en zijn lastig uitvoerbaar en handhaafbaar voor de uitvoerende en controlerende instanties.

Het kabinet laat verder weten in gesprek te gaan met sociale partners en andere partijen om afspraken voor zelfstandigen vast te leggen. Daarnaast wil het kabinet de arbeidsmarktpositie van platformmedewerkers versterken. Daarom wordt er gekeken of de regelgeving voor driehoeksrelaties, zoals bemiddelaars en uitzendbureaus, ook van toepassing kan worden verklaard op platforms. Ten slotte werkt het kabinet aan een bredere arbeidsmarktagenda. Dit vloeit voort uit het advies van de Commissie Regulering van werk.

De webmodule start als pilot

De webmodule is nog niet gereed, maar het kabinet streeft ernaar om dit najaar met de webmodule te starten als een pilot. Met de webmodule ontwikkelt het kabinet een instrument om opdrachtgevers duidelijkheid te geven over de fiscale, arbeidsrechtelijke en sociaalverzekeringsrechtelijke kwalificatie van de arbeidsrelatie. De webmodule zal drie mogelijk uitkomsten geven (opdrachtgeversverklaring, indicatie dienstbetrekking, geen oordeel). Deze uitkomsten hebben nog geen juridische status. Opdrachtgevers kunnen in deze pilotfase nog geen zekerheid ontlenen aan de uitkomst. De webmodule fungeert slechts als een voorlichtingsinstrument om duidelijkheid te krijgen over de arbeidsrelatie.

Na de pilotfase zal een beslissing worden genomen over het verdere gevolg van de webmodule. Het kabinet streeft ernaar om bij de uiteindelijke introductie van de webmodule wel juridische gevolgen te verbinden aan de opdrachtgeversverklaring, zodat een opdrachtgever hier zekerheid aan kan ontlenen. Na het zomerreces zal het kabinet de Tweede Kamer informeren over het verdere tijdpad en de start van de pilot.

Toezicht op arbeidsrelaties

De coronacrisis heeft gevolgen voor de inzet van inspecties, het toezicht door de Belastingdienst en de wijze van inspecteren door de Inspectie SZW. Het handhavingsmoratorium is in ieder geval verlengd tot 1 januari 2021. Tijdens dit moratorium handhaaft de Belastingdienst als een opdrachtgever kwaadwillend blijkt of als opdrachtgevers na aanwijzingen van de Belastingdienst hun werkwijze niet binnen een redelijke termijn (meestal tot 3 maanden) aanpassen.

Verder zal er na het zomerreces uitvoering worden gegeven aan de motie Palland, die vraagt om een halfjaarlijkse rapportage over de uitvoering van het toezicht op arbeidsrelaties. In het najaar neemt het kabinet een beslissing over verdere verlengingen van het moratorium.


HeadFirst Group stijgt naar tweede plek in Flexmarkt Omzetranglijst

HeadFirst Group klimt naar de tweede plek in de deze week gepubliceerde Flexmarkt Omzetranglijst Top-100 2020, waarin de honderd grootste flexbedrijven van Nederland zijn opgenomen op basis van hun omzet in 2019. Waar we vorig jaar voor het eerst de top 3 behaalden en de grootste groeier waren in de flexmarkt, bereiken we met de tweede plek een nieuwe mijlpaal. Met een omzet van ruim 1 miljard zijn we met trots de grootste – en groeiende – intermediair en MSP-dienstverlener van de Benelux.

De Flexmarkt Omzetranglijst Top-100 is een prestigieuze lijst, waar bedrijven in de flexmarkt elk jaar reikhalzend naar uitkijken. Mike Korenvaar, CFO bij HeadFirst Group: “Deze lijst maakt visueel welke reuzenstappen wij als organisatie zetten. Vorig jaar hebben we een organische groei doorgemaakt van ruim EUR 100 miljoen, een toename van 13% ten opzichte van 2018. Een ongekende prestatie in een jaar dat, na twee acquisities, mede in het teken stond van operationele integratie van werkwijzen en locaties in Utrecht, Rotterdam en Hoofddorp en de migratie van de verschillende IT-systemen. Dat maakt mij enorm trots.”

Coronacrisis krijgt inhuurmarkt niet klein
Toch is het bijzonder om terug te kijken op cijfers van 2019, terwijl we ons momenteel midden in de coronacrisis bevinden. De economie staat flink onder druk, wat vanzelfsprekend ook zijn impact heeft op de inhuur van flexibele arbeid. Gert-Jan Schellingerhout, CEO bij HeadFirst Group, vertelt over zijn beeld: “We zagen dat het aantal nieuwe inhuuraanvragen in maart snel daalde. Ook heeft de pandemie zijn invloed op het aantal gewerkte uren van de 12.000 professionals die via ons bij opdrachtgevers werken. We mogen echter overall zeggen dat de impact voor ons tot op heden beperkt is gebleven. Het type professional dat wij bemiddelen, veelal hoogopgeleide kenniswerkers en vaak werkzaam in bedrijfskritische processen in organisaties, kan zijn werkzaamheden bij onze opdrachtgevers grotendeels op afstand uitvoeren. En we hebben een goede, gezonde spreiding van opdrachtgevers in verschillende branches, waaronder veel overheidsorganisaties die een stabiele inhuurder zijn gebleven.”

Deze constateringen geven een licht positief vooruitzicht. Schellingerhout: “Ondanks de corona-pandemie en een aantal onzekerheden zetten wij onze groei- en overnamestrategie voort. Zoals we zijn, ondernemend en hardwerkend, zetten we alle zeilen bij om van het jaar 2020 toch nog het feestjaar te maken dat we vanwege ons 25-jarig bestaan origineel voor ogen hadden.”

Bron: flexmarkt.nl

Over Flexmarkt Omzetranglijst Top-100
De Flexmarkt Omzetranglijst geeft een overzicht van flexbedrijven, van klein tot groot, met uiteenlopende vormen van dienstverlening in personeelsbemiddeling en -inhuur. Naast uitzendbureaus, staan er ook tal van payrollbedrijven in, net als detacheringsbedrijven, zzp-bemiddelaars en MSP-dienstverleners. De Flexmarkt Omzetranglijst Top-100 wordt jaarlijks gepubliceerd door Flexmarkt in samenwerking met Corporate Finance International (CFI). Deze toonaangevende ranglijst beslaat qua omzet ruim de helft van de totale Nederlandse flexbranche en geeft daarmee een helder, representatief beeld van de ontwikkelingen in de markt.

Over HeadFirst Group
HeadFirst Group is marktleider in de Benelux op het gebied van het professioneel organiseren van externe inhuur. De organisatie biedt een diversiteit aan flexoplossingen, waaronder contracting, payrolling, matchmaking, global sourcing, Managed Service Providing en business consultancy. Op dit moment werken dagelijks meer dan 12.000 professionals bij ruim 200 opdrachtgevers in Europa, waarmee HeadFirst Group een jaaromzet realiseert van meer dan 1 miljard euro. Onderdeel van HeadFirst Group zijn de organisaties HeadFirst, Myler, Staffing Management Services, Source, Pitch Payroll en Select.

Voor nadere informatie
Heeft u vragen of opmerkingen naar aanleiding van dit bericht? Neem contact op met Bart van der Geest, manager marketing & communicatie bij HeadFirst Group, te bereiken op 023 – 568 56 30 of bart.vandergeest@headfirst.nl.


Derde voortgangsbrief kabinet webmodule opnieuw uitgesteld, opt-out maximaal een jaar

In navolging van twee voortgangsbrieven in 2018 heeft Minister Koolmees de Tweede Kamer 24 juni 2019 opnieuw geïnformeerd over de voortgang rondom de vervanging van de Wet DBA. Wij vatten de belangrijkste ontwikkelingen voor je samen.

Onderkant van de markt
Voor de onderkant van de markt komt er voor zzp’ers een minimumtarief van €16,-. Dit is een alternatief voor de verplichte arbeidsovereenkomst voor zzp’ers aan de onderkant van de arbeidsmarkt, die in strijd bleek met Europese wetgeving. Hiermee bereikt het kabinet hetzelfde doel: voorkomen dat zzp’ers tegen een te laag tarief worden ingehuurd.

Bovenkant van de markt
Voor de bovenkant komt er een zelfstandigenverklaring (tot op heden opt-out genoemd), die niet alleen vooraf zekerheid geeft over loonheffing en werknemersverzekeringen, maar ook zover mogelijk over arbeidsrechtelijke gevolgen (bijvoorbeeld loondoorbetaling bij ziekte), pensioenverplichtingen en cao-bepalingen. Dit is een verdergaande invulling van de afspraak in het regeerakkoord over de opt-out.

Voor gebruik van de zelfstandigenverklaring gelden de volgende voorwaarden:
1. In de overeenkomst van opdracht moet opgenomen zijn dat partijen de bedoeling hebben geen arbeidsovereenkomst te sluiten;
2. De opdrachtnemer dient bij de Kamer van Koophandel ingeschreven te staan;
3. De opdrachtgever en de opdrachtnemer ondertekenen beiden de zelfstandigenverklaring;
4. De arbeidsbeloning bedraagt minimaal €75,- per uur;
5. De overeenkomst wordt aangegaan voor maximaal één jaar.

*** Opdrachtduur van maximaal één jaar ***
Het kabinet acht het wenselijk om het criterium van maximaal één jaar, een periode die eerder in het regeerakkoord (2017) is aangehaald, op te nemen om te voorkomen dat de zelfstandigenverklaring wordt gebruikt door zelfstandigen die voor langere tijd werkzaamheden verrichten.

Mochten de werkzaamheden langer duren dan een jaar, dan geldt de zelfstandigenverklaring niet meer voor de periode na dat jaar. Dit betekent niet dat opdrachtgevers zzp’ers niet langer dan een jaar in kunnen inhuren, maar zal in de praktijk inhouden dat opdrachtgevers die zekerheid zoeken met behulp van de webmodule een oordeel over een arbeidsrelatie moeten vragen.

Webmodule en opdrachtgeversverklaring
Het kabinet werkt aan een webmodule, waarmee aan de hand van de antwoorden op een aantal vragen vooraf kan worden vastgesteld dat geen sprake is van een dienstbetrekking. In dat geval geeft de webmodule een zogenoemde opdrachtgeversverklaring. Deze verklaring geeft de opdrachtgever vooraf zekerheid dat geen loonheffing hoeft te worden ingehouden en afgedragen en geen premies werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet hoeven te worden betaald. Bij de term ‘zekerheid vooraf’ hoort een kanttekening, die in de brief als volgt omschreven staat: “De opdrachtgeversverklaring is geldig voor zover de webmodule naar waarheid is ingevuld en er in de praktijk dienovereenkomstig wordt gewerkt.” Op dit laatste komt handhaving op het moment dat de wetgeving definitief van kracht is.

*** Weging van factoren ***
De webmodule wordt ingericht op basis van wetgeving, praktijkcasussen en jurisprudentie in het kader van de kwalificatie van de arbeidsverhouding. Om de administratieve lasten laag te houden, wordt onderzocht of de vragenlijst zoveel als mogelijk beperkt kan worden.

De Universiteit van Amsterdam heeft een juridische database ontwikkeld waarin jurisprudentie op het gebied van het arbeidsrecht, de fiscaliteit en sociale zekerheid van ongeveer de laatste tien jaar inzichtelijk wordt gemaakt met betrekking tot de classificatie van een arbeidsrelatie. De analyse van deze database wordt gebruikt om te komen tot een weging van de afzonderlijke vragen: welk element weegt zwaar(der) mee bij de kwalificatie van de arbeidsrelatie.

Ondertussen is een (uitgebreide) vragenlijst uitgezet onder 50.000 opdrachtgevers met het verzoek de vragenlijst in te vullen. Op basis van data-analyse wordt bezien of een algoritme kan worden ontwikkeld, die via een slimme routering met zo min mogelijk vragen tot een correcte uitkomst komt.

In de zomer wordt getest met de webmodule. Na de zomer wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van deze testfase.

*** Criterium ‘reguliere bedrijfsactiviteit’ vervalt ***
In afwijking van het regeerakkoord stelt het kabinet voor het criterium ‘reguliere bedrijfsactiviteiten’ te laten vallen. Bij zzp’ers en opdrachtgevers is veel weerstand tegen dit criterium. Met name het feit dat het een nieuw criterium is, dat nog niet is ingevuld door jurisprudentie, en dat de betekenis ervan door de jaren heen zal blijven veranderen, roept de zorg op dat dit veel discussie gaat opleveren. Dit zou daarmee leiden tot meer onzekerheid en minder duidelijkheid, wat onwenselijk is voor het kabinet.

Opnieuw uitstel, handhavingsmoratorium verlengd
Het kabinet werkt momenteel aan wetgeving. Het streven is deze wetgeving in het derde kwartaal van 2019 voor internetconsultatie uit te zetten. De inwerkingtreding van de wetgeving is voorzien in 2021, wat tot nu toe nog gepland stond op 1 januari 2020. In lijn daarmee is ook het handhavingsmoratorium verlengd tot in ieder geval 1 januari 2021.

*** Handhaving op kwaadwillendheid lastig ***
Tijdens het handhavingsmoratorium wordt door de Belastingdienst gehandhaafd op kwaadwillendheid. In de praktijk blijkt het echter zeer lastig om te voldoen aan de zware bewijslast voor kwaadwillendheid. Daarom worden de mogelijkheden tot handhaving gedurende het moratorium aangescherpt: vanaf 1 januari 2020 kan de Belastingdienst ook handhaven wanneer opdrachtgevers aanwijzingen van de Belastingdienst – die het geeft als ze zich op het standpunt stelt dat de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen niet in overeenstemming is met de huidige wetgeving – niet (of in onvoldoende mate) binnen een redelijke termijn opvolgen.

Meer informatie
Alles weten over (de vervanging van) de Wet DBA? Op deze website vind je altijd het laatste nieuws. Download ook het gratis whitepaper, waar we alle belangrijk informatie voor jou op een rij gezet hebben.

We staan ook met raad en daad voor jou klaar. Wil je spreken met een adviseur van HeadFirst? Stuur een e-mail naar info@headfirst.nl of bel 023-5685630.


Vervolgonderzoek naar mogelijk kwaadwillende bedrijven

Na de start van de bedrijfsbezoeken in 2018, heeft de Belastingdienst inmiddels 104 bedrijven uit verschillende branches bezocht en gecontroleerd op naleving van de Wet DBA. Op 5 maart 2019 deelde Staatssecretaris van Financiën Menno Snel zijn bevindingen met de Tweede Kamer middels een brief.

Hieruit blijkt dat 45 bedrijven beschikken over ‘voldoende kennis en ervaring met de huidige zzp-wetgeving (is) en de wet op de juiste manier wordt toegepast’. In totaal lijkt er volgens de Belastingdienst bij 59 organisaties sprake van ‘in meer of mindere mate onjuist handelen’. Bij 12 hiervan wordt een vervolgonderzoek ingesteld, omdat de inspecteurs hen ervan verdenkt bewust zzp’ers in te huren via een schijnconstructie. De grote vraag is nu: bij welke van deze bedrijven kan de Belastingdienst aantonen dat zij kwaadwillend zijn?

Richtlijnen Handboek Loonheffingen zijn verwarrend
De reden dat van 6 op de 10 bedrijven het handelen omtrent externe inhuur in twijfel wordt getrokken, heeft volgens de Belastingdienst te maken met het volgende:

* Er zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van een gezagsverhouding, terwijl er volgens de gebruikte overeenkomst geen gezagsverhouding zou zijn.
* Zzp’ers verrichten dezelfde werkzaamheden en op dezelfde wijze als eigen werknemers.
* Er is sprake van kernactiviteiten, de werkzaamheden betreffen een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering, wat een aanwijzing kan zijn voor werken in dienstbetrekking.
* Er is geen vervanging van de zzp’er mogelijk of wenselijk, en er lijkt tevens sprake te zijn van gezag.
* De zzp’er heeft geen mogelijkheid om zelfstandig zijn werk in te delen.
* De duur van arbeidsrelatie is dermate lang dat het werk van de zzp’er lijkt te zijn ingebed in de organisatie.
* Er lijkt sprake van een fictieve dienstbetrekking.
* Er wordt niet conform de modelovereenkomst gewerkt.

Het onderzoek voegt daarmee daad bij het woord dat de richtlijn beoordeling gezagsverhouding als ‘geldend beleid’ wordt aangehouden. Alle bovenstaand genoemde elementen zijn namelijk onderdeel hiervan. De richtlijn werd in december 2018 geïncorporeerd in het ‘Handboek Loonheffingen’ van de Belastingdienst. Hannah Dias, manager belastingadvies bij BDO: “Onzekerheid over de kwalificatie van een arbeidsrelatie, die zelfs met de richtlijn beoordeling gezagsverhouding, niet volledig is weggenomen, zorgt ervoor dat bedrijven terughoudend zijn in het inhuren van zzp’ers. Met alle gevolgen van dien voor zzp’ers, opdrachtgevers en daarmee de Nederlandse economie.”

Multi-interpretabele indicatoren is nu probleem van de markt
Het verslag van Snel over de bedrijfsbezoeken komt bovenop de richtlijn beoordeling gezagsverhouding. In een eerder bericht over gezagsverhouding benadrukte Dias al dat de verschillende factoren die in de richtlijn worden benoemd altijd in relatie tot elkaar moeten worden bezien en daarom ruimte laat voor interpretatie. “Het is niet altijd even duidelijk welk gewicht en relevantie aan ieder element toegekend wordt en hoe deze elementen in hun onderlinge samenhang beoordeeld dienen te worden. Daarnaast zijn sommige elementen uit de richtlijn zo dubbelzinnig dat het lastig is voor de praktijk om deze te kunnen begrijpen en in hun eigen specifieke situatie juist te kunnen toepassen. De feitelijke situatie is daarbij belangrijk. Is voldoende duidelijk wat de opdracht inhoudt en onder welke omstandigheden deze wordt uitgevoerd? En welke waarde wordt aan deze verschillende feiten en omstandigheden gehecht?”

Kwaadwillend: ja of nee?
De Belastingdienst gebruikt de resultaten van de bedrijfsbezoeken als input voor de uit te werken toezicht- en handhavingsstrategie. De eerdergenoemde 59 organisaties die (mogelijk) onjuist handelen zullen hierbij worden betrokken. “Voor hen geldt dat de Belastingdienst mede op grond van de richtlijn het standpunt kan innemen dat sprake is van een kwaadwillende situatie. Zodra één van hen daadwerkelijk als kwaadwillend wordt bestempeld, is het niet einde verhaal. Een bedrijf kan namelijk tegen een eventueel opgelegde naheffingsaanslag in bezwaar, eerst bij de Belastingdienst en in een volgende fase bij de rechter. Beide instanties zullen op grond van alle voorgedragen relevante feiten en omstandigheden de situatie opnieuw beoordelen.”


Voortdurende onzekerheid door 'richtlijnen beoordeling gezagsverhouding'

Het slepende verhaal genaamd ‘Wet DBA’, kreeg in december 2018 wederom een nieuw hoofdstuk: de beoordeling van een gezagsverhouding. Nadat het kabinet eind november 2018 de richtlijn naar de Tweede Kamer stuurde, is deze notitie op 12 december 2018 geïncorporeerd in het ‘Handboek Loonheffingen’ van de Belastingdienst. Hiermee heeft het de status van ‘geldend beleid’ verkregen. Momenteel heerst in de flexibele arbeidsmarkt onrust over de wijze waarop dit voorstel zonder tussenkomst van de Tweede Kamer beleid geworden is.

Hannah Dias, manager belastingadvies bij BDO, is verrast over deze geluiden. “Het beleid is onder meer gebaseerd op verschillende uitspraken van rechters die zich hebben gebogen over het vraagstuk wel of geen dienstbetrekking. Het gaat om een samenvatting van al bestaande wetgeving en jurisprudentie. Wat dat betreft is het dan ook niet vreemd dat de Tweede Kamer hier niet in gekend is.” Zij acht het een groter risico dat het geldende beleid er mogelijk voor zorgt dat een Opdrachtgever sneller als kwaadwillend wordt aangemerkt. “Dit kan voor organisaties nadelig zijn, omdat kwaadwillenden ook een naheffing kunnen krijgen over het verleden. Sinds de publicatie kunnen Opdrachtgevers zich lastiger schuilen achter ‘ik wist het niet’, omdat iedereen zwart op wit kan lezen wat de Belastingdienst een gezagsverhouding vindt.”

Ruis bij 40 indicatoren
Het kabinet beloofde voor 1 januari 2019 met een verduidelijking van de definitie te komen. Dat is gelukt middels de eerder beschreven ‘richtlijn beoordeling gezagsverhouding’, maar dit heeft niet de duidelijkheid gegeven waar de markt naar snakt. “Het is bijvoorbeeld frustrerend voor organisaties dat de verschillende factoren die erop wijzen dat al dan niet sprake is van een gezagsverhouding altijd in relatie tot elkaar moeten worden bezien. Dat laat ruimte voor interpretatie”, aldus Dias. Zij geeft hierbij de volgende voorbeelden:

  • De beoordeling aan de hand van meer dan veertig indicatoren is complex. Bovendien is niet zonder meer duidelijk welk gewicht en relevantie aan ieder element toegekend wordt en hoe deze elementen in hun onderlinge samenhang beoordeeld dienen te worden.
  • Sommige elementen uit de richtlijn zijn zo dubbelzinnig dat alleen rechters en andere arbeidsrechtelijke specialisten deze kunnen begrijpen en juist kunnen toepassen. Hun rol is daarbij belangrijk. Vragen zij goed door? Welke (nieuwe) feiten worden achterhaald? En welke waarde wordt aan feiten gehecht? Omdat het om maatwerk gaat, is een eensluidende uitkomst niet gegarandeerd.

Organisaties maken beleid
Dias benadrukt dat organisaties hier het beste mee om kunnen gaan door een inhuurbeleid (opnieuw) neer te zetten. De ene organisatie gaat hier verder in dan de ander, gebaseerd op verschillende interpretaties van signalen die in het overheidsbeleid zijn terug te lezen. “Het gaat erom dat organisaties – te goeder trouw – laten zien dat er goed over het inhuurproces wordt nagedacht en in dit proces zo goed mogelijk de wet- en regelgeving proberen uit te voeren. Dit doe je door enerzijds risico’s te signaleren en deze te borgen, anderzijds door de omvang van risico’s zoveel mogelijk te beperken en, ter onderbouwing, alles vast te leggen in een dossier.” Volgens Dias is een toetsing op papier en praktijk hierbij het uitgangspunt. “Blijf in control, middels een goed beleid aan de ene kant en een overeenstemmende uitvoering in de praktijk aan de andere kant”, aldus Dias.

Wet DBA-proof werken
Dias begrijpt dat dit niet altijd even gemakkelijk is en adviseert dan ook om hulp in te schakelen van een adviseur. “Organisaties kloppen steeds vaker aan voor een analyse en advies over het inhuurbeleid. Ik begeleid, samen met HeadFirst, trajecten om bijvoorbeeld vragen als ‘Voor welke functies huur ik externen in?’, ‘Wanneer kan een externe als zzp’er een opdracht uitvoeren?’ en ‘Is sprake van tijdelijke vervanging of is er sprake van een afgebakend project met afgesproken resultaat?’ centraal te stellen.” Zij vervolgt: “HeadFirst heeft, samen met de Opdrachtgever, een signaleringsfunctie om te beoordelen en te borgen dat een opdracht – voor én tijdens uitvoering – geschikt is voor een Zelfstandig Professional. Twijfelgevallen houdt HeadFirst nauwlettend in de gaten en wij denken tot in de details mee over een betere invulling. Van belang is dat Opdrachtgevers openheid geven over alle relevante feiten en omstandigheden. Uiteraard worden ook Zelfstandig Professionals getest om er zeker van te zijn dat zij zich kenmerken als échte ondernemer.”


DBA Scorecard: Risicovrije inhuur van externe professionals

In juli 2018 kondigde het kabinet de bedrijfsbezoeken van minimaal 100 Opdrachtgevers aan. In de tweede voortgangsbrief van november, lieten zij weten de selectie van Opdrachtgevers te hebben gemaakt en het merendeel van de bedrijfsbezoeken reeds uit te hebben gevoerd. Over de verdere invulling van de handhaving wordt pas later meer bekend. Tot het moment dat er een volwaardige succesvolle vervanger is voor de Wet DBA voorzien wij dat grote risicomijdende Opdrachtgevers zoeken naar zekerheid.

Stoplichtenmodel
HeadFirst biedt hier oplossingen voor: door gebruik te maken van een eigen, door de Belastingdienst goedgekeurde, overeenkomst gecombineerd met een set aan maatregelen en controles bij onszelf en Opdrachtgevers. Onderdeel hiervan is de DBA Scorecard. Een tooling die bepaald of voor een opdracht een zelfstandig professional ingehuurd kan worden of dat sprake is van een gezagsverhouding, waardoor dit naar de kaders van de huidige Wet DBA niet verstandig is. Dit wordt getoetst aan de hand van 20 vragen, waarbij het stoplichtmodel centraal staat:

  • Groen > inhuur is mogelijk, want er is duidelijk geen sprake van een gezagsverhouding.
  • Oranje > inhuur is mogelijk, maar er zijn aanwijzingen voor een gezagsverhouding. Monitoring van de feitelijke situatie is zodoende noodzakelijk.
  • Rood > inhuur niet mogelijk, want er is duidelijk sprake van een gezagsverhouding. HeadFirst kan in dit geval alternatieven bieden, zoals een payroll-constructie of de omstandigheden van de rol – waar mogelijk – aan te passen.

Optimale Wet DBA compliance
Mediq, één van de grootste aanbieders van zorgoplossingen ter wereld, omarmde als eerste Opdrachtgever de DBA Scorecard en ontzorgt hen daarmee op het gebied van risicovrije inhuur van externe professionals. Nadat Mediq HeadFirst inschakelde om haar te begeleiden in het proces naar optimale Wet DBA compliance, is het stoplichtmodel ook bij hen toegepast. Tijdens het HeadFirst Insights Event ‘Risicovreugde’ op 30 oktober 2018, werd deze klantcase toegelicht aan de hand van resultaten die het hen heeft opgeleverd:

  • Volledige controle op de inhuur van Zelfstandig Professionals.
  • Bewustwording bij Opdrachtgever (HR en inhurende managers): welke rollen kunnen door een Zelfstandige uitgevoerd worden.
  • Bewustwording bij zelfstandige: focus op ondernemer zijn, de schijn van een gezagsverhouding met de Opdrachtgever voorkomen.
  • De inhuur van Zelfstandig professionals verloopt conform de huidige kaders van de wetgeving en de organisatie toont hiermee aan geen kwaadwillende Opdrachtgever te zijn.

“HeadFirst heeft met ons in partnerschap een goede vorm voor risicoafdekking gevonden. Daar zijn wij erg tevreden mee.”
Govert Laninga, Manager HR Services Mediq

Wil jij meer weten over onze DBA Scorecard? Vraag een adviesgesprek aan via info@headfirst.nl.


Tweede voortgangsbrief kabinet: Vervanging wet DBA nogmaals uitgesteld

Begin 2018 verlengde Minister Koolmees de opschorting van de handhaving op de Wet DBA tot 2020. Dat uitstel blijkt nog niet voldoende. Dit liet hij maandag 26 november weten middels een tweede voortgangsbrief aan de Tweede Kamer. Koolmees vermoed een vertraging van nog één jaar, waardoor de herziene Wet DBA opschuift naar januari 2021.

Oplossingen ‘onderkant van de markt’ op gespannen voet met EU-recht
Koolmees voerde eerder dit jaar gesprekken met de Europese Commissie, waaruit hij concludeerde dat de maatregelen ter bescherming van werkenden met lage tarieven mogelijk in strijd zijn met het EU-recht. In de brief schrijft hij: “met name de omzetting van de overeenkomst van opdracht van de zelfstandige die onder de Arbeidsovereenkomst bij Laag Tarief (ALT) valt naar een arbeidsovereenkomst levert spanning op, omdat dit waarschijnlijk inbreuk maakt op de vrijheid van vestiging (art. 49) en de vrijheid van dienstverrichting (art. 56) van zelfstandigen in het EU-Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).” Het kabinet richt zich daarom, naast een verdere uitwerking van de maatregelen, ook op het verkennen van ‘alternatieve routes’.

De maatregelen voor ‘de onderkant van de arbeidsmarkt’ worden de komende tijd verder uitgewerkt en in wetgeving omgezet. “Beoogd wordt deze in de eerste helft van 2019 uit te zetten voor internetconsultatie.” In het voorjaar zal het kabinet de Tweede Kamer hierover informeren.

Opt-out voor ‘bovenkant van de markt’
De maatregel voor ‘de bovenkant van de arbeidsmarkt’, de zogenoemde opt out, gaat mee in dezelfde internetconsultatie. “In de brief van 22 juni jl. is aangegeven dat het kabinet zal onderzoeken op welke manier de groep zelfstandig ondernemers wordt afgebakend voor wie de opt-out van toepassing is en dat bij de nadere uitwerking ook gekeken wordt naar de gevolgen voor de rechten op werknemersverzekeringen.” In de tweede voortgangsbrief wordt hier geen nieuwe informatie aan toegevoegd.

Criterium ‘gezag’ op koers
Koolmees heeft wel stappen gezet op andere vlakken, waaronder het criterium ‘gezag’. Zoals eerder afgesproken in het regeerakkoord zullen de criteria voor een gezagsverhouding worden verduidelijkt. Hiertoe is een aantal wetenschappers gevraagd een position paper te schrijven, waaruit opnieuw blijkt dat het verduidelijken van gezag geen eenvoudige opgave is. “Wel is het mogelijk door met indicaties voor gezag, contra-indicaties voor gezag en voorbeelden te werken, het gezagscriterium te verduidelijken. Deze verduidelijking van het gezagscriterium wordt opgenomen in het Handboek loonheffingen van de Belastingdienst.” Dit moet opdrachtgevers handvatten geven om zelf te beoordelen of er sprake is van een dienstbetrekking.

Onderzoek naar werking webmodule gaat door
Volgens de voortgangsbrief ligt ook de uitwerking van de webmodule op schema. Deze zal naar verwachting eind 2019 gereed zijn. Uit de brief blijkt echter ook dat het kabinet nog volop onderzoekt of de voorgestelde webmodule 1) uitvoerbaar en handhaafbaar is, 2) zekerheid biedt aan ondernemers en hun opdrachtgevers en 3) niet onnodig veel administratieve last met zich meebrengt. De actuele stand beschrijft Koolmees als volgt: “Er is een vragenlijst ontwikkeld waarin zoveel mogelijk relevante vragen voor de beoordeling van de arbeidsrelatie worden gesteld. […] De komende maanden worden gebruikt om deze uitgebreide vragenlijst uit te werken tot een hanteerbare beslisboom, om te bezien of daarmee ook binnen de hiervoor genoemde balans tot een goed afgewogen oordeel kan worden gekomen.” De daadwerkelijke komst van de webmodule lijkt op basis hiervan nog alleszins onzeker.

Belastingdienst voortvarend met bedrijfsbezoeken
Op 1 juli 2018 publiceerde de Belastingdienst het Toezichtplan Arbeidsrelaties, waarin de bedrijfsbezoeken van minimaal 100 opdrachtgevers werd aangekondigd. Het kabinet laat weten dat de selectie van opdrachtgevers reeds is gemaakt en het merendeel van de bedrijfsbezoeken zijn uitgevoerd. Koolmees laat hier echter nog weinig over los. “Aan de eerste terugkoppelingen over de bezoeken zijn nog geen conclusies te verbinden.” Over de verdere invulling van de handhaving wordt ook pas later meer bekend. “Op het moment dat de uitwerking van de maatregelen verder gevorderd is en er zicht is op of en hoe met de webmodule een optimum tussen de randvoorwaarden is gevonden, zal u worden geïnformeerd over de uitfasering van het handhavingsmoratorium.”


Nieuwe voortgangsbrief kabinet: Belastingdienst bezoekt honderd organisaties in 2018

Vrijdag 22 juni heeft Minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer middels een brief, betiteld als ‘uitwerking maatregelen werken als zelfstandige’, geïnformeerd over de voortgang van de vervanging van de Wet DBA. HeadFirst zet de hoofdlijnen voor je op een rij.

Geen eenvoudige opgave
Het kabinet is in de afgelopen maanden bezig geweest met de uitwerking van de maatregelen ter vervanging van de Wet DBA, waar je meer over leest in ons whitepaper. “Het kabinet is daarin stappen verder gekomen, maar heeft ook nog werk te verrichten”, zo berichtte minister Koolmees in zijn brief. “Het maken van nieuwe wetgeving rond zzp is geen eenvoudige opgave. Dat was duidelijk bij de invoering van de Wet DBA, bij het opstellen van het regeerakkoord en blijkt ook nu. Maar nieuwe wet- en regelgeving is onverminderd nodig.”

Vervolgacties
Het kabinet onderneemt de komende maanden diverse vervolgacties:

De maatregelen voor ‘de boven- en onderkant van de arbeidsmarkt’ worden verder uitgewerkt. “Hierbij zijn echter diverse knelpunten geconstateerd die worden geadresseerd. In het najaar komt het kabinet met een nader voorstel.”

Er wordt momenteel een extern onderzoek uitgevoerd naar tarieven, tariefopbouw en kenmerken van zzp’ers en hun opdrachten. “De uitkomsten van dit onderzoek worden gebruikt om te komen tot een afbakening van de groepen die onder de arbeidsovereenkomst bij laag tarief en de opt-out vallen. Ook worden effecten van een dergelijke afbakening op de arbeidsmarkt in kaart gebracht.”

– Het kabinet gaat in gesprek met de Europese Commissie over de bescherming van werkenden met lage tarieven. “Wetende dat deze problematiek in meer landen speelt”.
– Het kabinet onderzoekt op welke manier afbakening van de groep opdrachtnemers ‘aan de bovenkant van de markt’ – voor wie de opt-out gaat gelden – nodig is. “Immers, als voor de opdrachtgever en -nemer al vaststaat dat de opdrachtnemer de werkzaamheden als zelfstandige uitvoert, dan is een opt-out niet nodig.”
– Het kabinet gaat onderzoeken of de voorgestelde webmodule 1) uitvoerbaar en handhaafbaar is, 2) zekerheid biedt aan ondernemers en hun opdrachtgevers en 3) niet onnodig veel administratieve last met zich meebrengt.
– Op 3 september 2018 organiseert het kabinet een vervolg op de kick-off bijeenkomst met veldpartijen van 24 januari 2018, waarin opnieuw besproken wordt hoe de maatregelen zo goed mogelijk kunnen worden uitgewerkt.
– “De opkomst van nieuwe vormen van arbeidsrelaties tussen opdrachtgever/werkgever en opdrachtnemer/werknemer zorgt voor fundamentele vragen over de arbeidsmarkt, het arbeidsrecht en de sociale zekerheid. Om voorbereid te zijn op de toekomst wordt een onafhankelijke commissie ingesteld die onderzoek doet naar deze vraagstukken, waaronder de mogelijkheid van de introductie van een ondernemersovereenkomst en de herziening van de definitie van de uitzendovereenkomst.”

Belangrijke datums
Een aantal datums die al bekend waren, blijven staan:

– De handhaving op de Wet DBA blijft opgeschort tot in ieder geval 1 januari 2020, met uitzondering van kwaadwillenden.
– Vanaf 1 juli 2018 wordt de handhaving niet meer beperkt tot de meest ernstige gevallen van kwaadwillendheid, maar wordt de handhaving verbreed tot alle kwaadwillenden. Hieronder meer daarover.
– Uiterlijk per 1 januari 2019 zal het kabinet het criterium ‘gezag’ hebben verduidelijkt.

Handhaving: 100 opdrachtgevers worden bezocht
De Belastingdienst publiceert op 1 juli 2018 een plan dat invulling geeft aan het toezicht op arbeidsrelaties vanaf deze datum. De invulling is in grote lijnen al bekend. Zo gaat de Belastingdienst bedrijfsbezoeken plannen met opdrachtgevers, waarbij het in gesprek gaat over hun werkwijze met opdrachtnemers. “De Belastingdienst selecteert minimaal 100 opdrachtgevers om te bezoeken. In deze selectie zijn zowel de opdrachtgevers betrokken die een modelovereenkomst hebben voorgelegd die al dan niet is goedgekeurd, als de opdrachtgevers die in dit kader nog niet in beeld zijn geweest bij de Belastingdienst. Van elke categorie wordt een aantal opdrachtgevers geselecteerd dat de Belastingdienst zal bezoeken. De selectie vindt dusdanig plaats dat diverse branches en sectoren bezocht worden. (…) De focus ligt bij de opdrachtgevers die nog niet in beeld zijn geweest (red, hiermee lijkt bedoeld te worden: ‘opdrachtgevers die niet een modelovereenkomst bij de Belastingdienst ter goedkeuring hebben voorgelegd’) of die niet werken met een goedgekeurde (model)overeenkomst.”

“Afhankelijk van hetgeen de Belastingdienst vaststelt in zijn gesprekken met – en bezoeken bij – opdrachtgevers, wordt het toezichtplan tussentijds aangepast. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat er andere of andersoortige opdrachtgevers worden geselecteerd. Toezicht vindt plaats waar de grootste risico’s van schijnzelfstandigheid zijn. (…) Indien de Belastingdienst tijdens zijn toezicht een vermoeden heeft dat sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking en kwaadwillendheid stelt hij een nader onderzoek in. (…) De planning is om de bezoeken eind 2018 afgerond te hebben.”

Ben je benieuwd naar de complete brief van Minister Koolmees? Download het hier.


Handhaving wet DBA opgeschort tot 1 Januari 2020

De opschorting van de handhaving op de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) is verlengd tot 1 januari 2020. Dit schrijven minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en staatssecretaris Snel van Financiën in een brief aan de Tweede Kamer. De handhaving op ‘kwaadwillenden’, opdrachtgevers die bewust regels overtreden, blijft bestaan en wordt zelfs verruimd. De brief maakt ook duidelijk dat er geen uitzicht is op een tussenoplossing voor specifieke groepen zelfstandigen, zoals de opt-out regeling voor Zelfstandig Professionals met tarieven boven de €75,- per uur.

Handhaving op kwaadwillenden verruimd
Vanaf 1 juli 2018 wordt niet langer alleen bij ernstigste gevallen van kwaadwillendheid gehandhaafd, maar kan er ook bij andere kwaadwillende opdrachtgevers worden gehandhaafd. Dit zijn opdrachtgevers “die opzettelijk een situatie van evidente schijnzelfstandigheid laten ontstaan of voortbestaan”. Dit houdt concreet in dat de Belastingdienst kan handhaven als ze de volgende drie criteria alle drie kan bewijzen:

1. Er is sprake van een (fictieve) dienstbetrekking.
2. Er is sprake van evidente schijnzelfstandigheid.
3. Er is sprake van opzettelijke schijnzelfstandigheid.

In dergelijke gevallen wordt veelal een oneigenlijk voordeel behaald en/of het speelveld op een oneerlijke manier aangetast.

Planning: meer informatie voor zomerreces
Of sprake is van fictieve dienstbetrekking hangt sterk samen met de vraag of sprake is van een gezagsverhouding. Het kabinet heeft in haar brief aangegeven voor 1 januari 2019 te komen met verduidelijking van de definitie ‘gezagsverhouding’, omdat dit de kern van veel onduidelijkheid is rondom de Wet DBA. Hierop is aangedrongen door Kamerleden Van Weyenberg (D66) en Wiersma (VVD), waarvan de laatste recent te gast was in ons radioprogramma HoofdZaken.

Voor het zomerreces stuurt het kabinet een ‘hoofdlijnenbrief’ naar de Tweede Kamer, waarin nader wordt toegelicht hoe de verschillende maatregelen uitgewerkt worden. Vervolgens streeft men ernaar nog in 2018 met een wetsvoorstel te komen, zodat de parlementaire behandeling hiervan in de eerste helft van 2019 kan worden gestart. Het streven is de specifieke maatregelen, bedoeld voor ‘de onderkant en de bovenkant van de arbeidsmarkt’, alsmede de opdrachtgeversverklaring (webmodule) per 1 januari 2020 in werking te laten treden.

Geen snellere oplossing voor bovenkant
Er was sprake van een snellere invoering van maatregelen voor de boven- en onderkant van de markt, maar deze komen er dus niet. “We werken aan één pakket maatregelen die we tegelijkertijd gaan invoeren. We gaan maatregelen als het minimumtarief of de opt-out voor de bovenkant niet eerder invoeren”, zo verklaarde minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Koolmees tegenover ZiPconomy. Staatssecretaris van Financiën Menno Snel voegde daar aan toe: “Ik heb niet de indruk dat aan de bovenkant van de markt nu de grootste problemen zitten. Die groep heeft nu ook al niet veel te vrezen, dus we zien ook niet echt de noodzaak om daar afzonderlijk te versnellen.”

Voor wat betreft de situatie tot 2020 verklaarde minister Koolmees: “Voor de markt is de boodschap helder: met zelfstandigen werken kan! Mits je geen kwaadwillende bent.”