Het slepende verhaal genaamd ‘Wet DBA’, kreeg in december 2018 wederom een nieuw hoofdstuk: de beoordeling van een gezagsverhouding. Nadat het kabinet eind november 2018 de richtlijn naar de Tweede Kamer stuurde, is deze notitie op 12 december 2018 geïncorporeerd in het ‘Handboek Loonheffingen’ van de Belastingdienst. Hiermee heeft het de status van ‘geldend beleid’ verkregen. Momenteel heerst in de flexibele arbeidsmarkt onrust over de wijze waarop dit voorstel zonder tussenkomst van de Tweede Kamer beleid geworden is.

Hannah Dias, manager belastingadvies bij BDO, is verrast over deze geluiden. “Het beleid is onder meer gebaseerd op verschillende uitspraken van rechters die zich hebben gebogen over het vraagstuk wel of geen dienstbetrekking. Het gaat om een samenvatting van al bestaande wetgeving en jurisprudentie. Wat dat betreft is het dan ook niet vreemd dat de Tweede Kamer hier niet in gekend is.” Zij acht het een groter risico dat het geldende beleid er mogelijk voor zorgt dat een Opdrachtgever sneller als kwaadwillend wordt aangemerkt. “Dit kan voor organisaties nadelig zijn, omdat kwaadwillenden ook een naheffing kunnen krijgen over het verleden. Sinds de publicatie kunnen Opdrachtgevers zich lastiger schuilen achter ‘ik wist het niet’, omdat iedereen zwart op wit kan lezen wat de Belastingdienst een gezagsverhouding vindt.”

Ruis bij 40 indicatoren
Het kabinet beloofde voor 1 januari 2019 met een verduidelijking van de definitie te komen. Dat is gelukt middels de eerder beschreven ‘richtlijn beoordeling gezagsverhouding’, maar dit heeft niet de duidelijkheid gegeven waar de markt naar snakt. “Het is bijvoorbeeld frustrerend voor organisaties dat de verschillende factoren die erop wijzen dat al dan niet sprake is van een gezagsverhouding altijd in relatie tot elkaar moeten worden bezien. Dat laat ruimte voor interpretatie”, aldus Dias. Zij geeft hierbij de volgende voorbeelden:

  • De beoordeling aan de hand van meer dan veertig indicatoren is complex. Bovendien is niet zonder meer duidelijk welk gewicht en relevantie aan ieder element toegekend wordt en hoe deze elementen in hun onderlinge samenhang beoordeeld dienen te worden.
  • Sommige elementen uit de richtlijn zijn zo dubbelzinnig dat alleen rechters en andere arbeidsrechtelijke specialisten deze kunnen begrijpen en juist kunnen toepassen. Hun rol is daarbij belangrijk. Vragen zij goed door? Welke (nieuwe) feiten worden achterhaald? En welke waarde wordt aan feiten gehecht? Omdat het om maatwerk gaat, is een eensluidende uitkomst niet gegarandeerd.

Organisaties maken beleid
Dias benadrukt dat organisaties hier het beste mee om kunnen gaan door een inhuurbeleid (opnieuw) neer te zetten. De ene organisatie gaat hier verder in dan de ander, gebaseerd op verschillende interpretaties van signalen die in het overheidsbeleid zijn terug te lezen. “Het gaat erom dat organisaties – te goeder trouw – laten zien dat er goed over het inhuurproces wordt nagedacht en in dit proces zo goed mogelijk de wet- en regelgeving proberen uit te voeren. Dit doe je door enerzijds risico’s te signaleren en deze te borgen, anderzijds door de omvang van risico’s zoveel mogelijk te beperken en, ter onderbouwing, alles vast te leggen in een dossier.” Volgens Dias is een toetsing op papier en praktijk hierbij het uitgangspunt. “Blijf in control, middels een goed beleid aan de ene kant en een overeenstemmende uitvoering in de praktijk aan de andere kant”, aldus Dias.

Wet DBA-proof werken
Dias begrijpt dat dit niet altijd even gemakkelijk is en adviseert dan ook om hulp in te schakelen van een adviseur. “Organisaties kloppen steeds vaker aan voor een analyse en advies over het inhuurbeleid. Ik begeleid, samen met HeadFirst, trajecten om bijvoorbeeld vragen als ‘Voor welke functies huur ik externen in?’, ‘Wanneer kan een externe als zzp’er een opdracht uitvoeren?’ en ‘Is sprake van tijdelijke vervanging of is er sprake van een afgebakend project met afgesproken resultaat?’ centraal te stellen.” Zij vervolgt: “HeadFirst heeft, samen met de Opdrachtgever, een signaleringsfunctie om te beoordelen en te borgen dat een opdracht – voor én tijdens uitvoering – geschikt is voor een Zelfstandig Professional. Twijfelgevallen houdt HeadFirst nauwlettend in de gaten en wij denken tot in de details mee over een betere invulling. Van belang is dat Opdrachtgevers openheid geven over alle relevante feiten en omstandigheden. Uiteraard worden ook Zelfstandig Professionals getest om er zeker van te zijn dat zij zich kenmerken als échte ondernemer.”